Terug naar het richtlijnenoverzicht
Gebaseerd op KDIGO 2024 “Clinical Practice Guideline for the Management of Antineutrophil Cytoplasmic Antibody (ANCA)–Associated Vasculitis”1, wat een revisie is van hoofdstuk 9 van de KDIGO richtlijn Glomerulaire ziekten uit 2021.
Werkwijze – de richtlijn is als volgt opgebouwd:
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat in een individueel geval deze aanbevelingen niet van toepassing zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts te beoordelen of de richtlijn in de praktijk toepasbaar is. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor, in het belang van goede zorg voor de patiënt, van een richtlijn moet worden afgeweken
Auteurs:
Peer reviewed door Prof. Dr. Y.K.O. (Onno) Teng
Verantwoordelijk leden van de Richtlijnencommissie NFN:
Geen belangenverstrengeling
Belangrijkste KDIGO en NFN praktijkadviezen (cursief)
Diagnose:
Prognose:
Inductie behandeling:
Aanvullende maatregelen bij inductie behandeling:
Plasmawisselingen:
Onderhoudsbehandeling:
Relapse:
Refractaire ziekte:
Alveolaire bloedingen:
Transplantatie:
In dit hoofdstuk worden adviezen gegeven voor de diagnose en behandeling van ANCA-geassocieerde vasculitis (AAV) met renale betrokkenheid. De renale betrokkenheid wordt microscopisch gekenmerkt door pauci-immuun focale, segmentale Necrotizerende Crescentische GlomeruloNefritis (NCGN). Vaak presenteert een pauci-immuun NCGN zich met een snel progressieve nierinsufficiëntie in de loop van dagen tot weken. Het kan echter ook gepaard gaan met een langzaam progressief beloop, of zelfs met een nog normale eGFR. NCGN kan optreden met of zonder extrarenale ziektemanifestaties. De mate van renale en extrarenale betrokkenheid varieert bij de klinische beelden van Granulomatosis met Polyangiïtis (GPA), Microscopische Polyangiïtis (MPA) en Eosinofiele Granulomatosis met Polyangiïtis (EGPA) (Figuur 4).
Bij circa 95% van de ANCA-geassocieerde NCGN patiënten worden MPO of PR3 antistoffen tegen ANCA gevonden, maar een negatieve ANCA test sluit NCGN niet uit. Bij ANCA negatieve patiënten met NCGN dient men bedacht te zijn op een alternatieve oorzaak waaronder systemische reumatische ziekten zoals SLE, infecties en maligniteiten. ANCA-negatieve NCGN is een onder-bestudeerd gebied waar nauwelijks evidence-based aanbevelingen voor te geven zijn. Bij ANCA-negatieve NCGN moeten secundaire oorzaken zoals een onderliggende infectie of maligniteit uitgesloten zijn2. Immuunsupressieve behandelingsstrategieën eventueel in overleg met een expertisecentrum
Een klein deel van de patiënten met NCGN heeft zowel ANCA als anti-GBM antistoffen.
Behandeling van kinderen en adolescenten met ANCA vasculitis wordt alleen aangekaart in Figuur 7 in het kader van de keuze tussen RTX en cyclofosfamide als inductietherapie.
Practice Point 9.1.1: In the case of a clinical presentation compatible with small-vessel vasculitis in combination with positive myeloperoxidase (MPO)- or proteinase 3 (PR3)- ANCA serology, waiting for a kidney biopsy to be performed or reported should not delay starting immunosuppressive therapy, especially in patients who are rapidly deteriorating (Figure 1).
Onderbouwing:
Bij patiënten met snel progressieve nierinsufficiëntie met in de urine proteïnurie en in het urinesediment (glomerulaire) hematurie en/of pyurie zonder infectie dient auto-immuun geassocieerde vasculitis als onderdeel van een systemische auto-immuunziekte waaronder AAV overwogen te worden (Figuur 3). Naast serologisch onderzoek dient zo mogelijk ook een nierbiopsie verricht te worden. Door KDIGO wordt een nierbiopsie nog steeds als gouden standaard voor de diagnose van zowel primaire als recidief NCGN bij AAV beschouwd, ook bij verdenking terugkerende ziekte na niertransplantatie. Een nierbiopt geeft bovendien belangrijke prognostische informatie over de mate van glomerulaire, tubulo-interstitiële en vasculaire schade, wat mede van belang is voor de intensiteit en duur van de immunosuppressieve behandeling. Bij ANCA positieve patiënten met een bijpassend klinisch beeld van ANCA-geassocieerde vasculitis en verdenking op actieve renale betrokkenheid, én met lage verdenking op secundaire vasculitis, dient een nierbiopsie de start van de behandeling niet te vertragen. Nierbiopsie kan eventueel in 2e instantie worden verricht. (Figuur 1).
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.1.2: Patients with ANCA-associated vasculitis (AAV) should be treated at centers with experience in AAV management.
Onderbouwing:
KDIGO stelt dat centra die dergelijke patiënten willen behandelen dienen te beschikken over voldoende expertise en alle mogelijkheden voor snelle diagnose en alle behandelingsvormen waaronder RTX en plasmawisselingen, naast directe toegang tot een intensive care afdeling en mogelijkheid van acute hemodialyse.
Commentaar:
Bovenstaand advies van KDIGO is niet geheel toepasbaar voor de Nederlandse praktijk. In Nederland bestaat de mogelijkheid om plasmawisselingen te laten verrichten door Sanquin; derhalve is het zelf kunnen verrichten van plasmawisselingen geen voorwaarde om ANCA-geassocieerde NCGN patiënten te behandelen. Voor optimale zorg voor ANCA-geassocieerde NCGN patiënten is het wel belangrijk dat de behandelend arts voldoende patiënten met dit ziektebeeld ziet. Dat vereist afspraken binnen een ziekenhuis welke artsen deze zorg op zich nemen. De richtlijnwerkgroep is van mening dat ANCA-geassocieerde NCGN door een nefroloog (mede)behandeld moet worden. Daarnaast is het belangrijk dat de behandelend arts de mogelijkheid kent om casuïstiek in te brengen in een (regionale) multidisciplinair overleg voor zeldzame systeemziekten, zoals bijvoorbeeld de regionale ARCH MDOs, danwel rechtstreeks advies in te winnen via een expertise consult bij een vasculitis expertise centrum. Als voorwaarde bij een expertiseadvies is gesteld dat geëxpliciteerd wordt of een patiënt doorverwezen moet worden naar een expertisecentrum zodat geborgd wordt dat optimale zorg tijdig beschikbaar is voor een ANCA-geassocieerde NCGN patiënt.
Bij verdenking op ANCA-geassocieerde NCGN is spoedige bepaling van de ANCA-spiegel in combinatie met anti-GBM-bepaling nodig. De mogelijke aanwezigheid van ANCA/anti-GBM-overlapziekte benadrukt nog meer de spoedindicatie voor ANCA- spiegel en anti-GBM-antistofbepaling: zo vroeg mogelijke start van plasmawisselingen kan de prognose van deze groep met overlapziekte verbeteren.
NFN praktijkadvies:
Organiseer de zorg zo dat de uitslag van de ANCA- en anti-GBM-bepaling uiterlijk binnen 24 uur bekend is indien een patiënt zich presenteert met verdenking ANCA-geassocieerde NCGN.
Belangrijkste factoren geassocieerd met overleving zijn leeftijd, nierfunctie en/of nierbetrokkenheid bij diagnose. Immunosuppressieve behandeling is cruciaal voor het verbeteren van de overleving bij patiënten met actieve ANCA-geassocieerde NCGN, ook bij ouderen (>75 jaar).
Onderbouwing:
Zie Figuur 2 voor definities van remissie, relapse en therapieresistente ziekte.
Histologische classificatie van het nierbiopt (Figuur 5) is mogelijk voorspellend voor de kans op nierfalen op lange termijn, waarbij vooral een hoger percentage normale glomeruli (>25-50%) in de verschillende scoringssystemen samenhangt met een gunstiger prognose. Percentage crescents bleek echter niet eenduidig geassocieerd met prognose. Ook bij ernstige renale schade kan herstel van nierfunctie optreden en dergelijke schade is onvoldoende reden om immuunsuppressie achterwege te laten.
Vaststellen van renale remissie kan moeilijk zijn bij persisterende proteïnurie en/of hematurie en dient dan gebaseerd te zijn op stabiel of dalend kreatinine in combinatie met controle van extrarenale manifestaties en normalisatie van inflammatiemarkers zoals CRP. Bij onvoldoende respons op behandeling dienen andere oorzaken van acute nierinsufficiëntie overwogen te worden en laagdrempelig nierbiopsie verricht of herhaald te worden.
Histologische activiteit is onwaarschijnlijk bij afwezigheid van hematurie. Persisterende proteïnurie kan gevolg zijn van persisterende ziekteactiviteit of van chronische parenchymale schade met ongunstige lange termijn renale prognose. De betekenis van persisterende hematurie op prognose is onduidelijk, maar is waarschijnlijk wel geassocieerd met hogere kans op relapse. Recidief hematurie na initiële verdwijning kan ook wijzen op relapse.
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.2.3.1: The persistence of ANCA positivity, an increase in ANCA levels, or a change in ANCA from negative to positive may be predictive of future disease relapse and should be considered when making treatment decisions.
Onderbouwing:
Bij 50-60% van de patiënten wordt de ANCA-spiegel negatief tijdens de behandeling. Als de PR3-ANCA na 1 jaar nog positief is, is de kans op een recidief binnen 5 jaar 2 tot 3 maal verhoogd. Recidieven worden vaak voorafgegaan door een spiegelstijging van de ANCA. De spiegelstijging kan echter meer dan 6 maanden eerder plaatsvinden. Na een stijging van de ANCA-spiegel van meer dan 4 maal wordt bij ruim 50% van de patiënten een recidief binnen 18 maanden gezien. Vooral bij patiënten met renale en/of pulmonale betrokkenheid zijn er aanwijzingen dat een stijging van de ANCA-spiegel de kans op een relapse vergroot. In deze situatie is het raadzaam de monitoring te intensiveren teneinde een eventuele relapse zo vroeg mogelijk te detecteren. Daarnaast kan worden overwogen om de onderhoudsbehandeling niet verder af te bouwen.
Commentaar:
Een stijging of opnieuw positief worden van een ANCA spiegel is op zichzelf niet voldoende voor de diagnose relapse, welke wordt gedefinieerd op basis van ziekteactiviteit. De Birmingham Vasculitis Score (BVAS) versie 3 is een nuttig instrument om ziekteactiviteit te vervolgen; een stijging van de BVAS-3 score kan behandelbeslissingen beïnvloeden.
NFN praktijk adviezen:
Recommendation 9.3.1.1: We recommend that glucocorticoids in combination with rituximab or cyclophosphamide be used as initial treatment of new-onset AAV (1B). |
Onderbouwing:
In practice point 9.3.1.1. en bijbehorende Figuur 6 is een praktisch algoritme voor behandeling opgenomen.
Behandelopties (schema’s en doseringen in Figuur 10 en Figuur 10A):
Gezien de bijdrage aan glucocorticoïd toxiciteit adviseert de richtlijnwerkgroep om de ernst van de primaire ziektepresentatie mee te laten wegen bij de keuze van de hoeveelheid methylprednisolon bij aanvang van de behandeling.
Aanvullende maatregelen bij behandeling:
Alternatieven:
Practice Point 9.3.1.1: A practical treatment algorithm for AAV with kidney involvement is given in Figure 6.
Commentaar:
LET OP: Dit algoritme is van toepassing op patiënten met een kreatinine <354 µmol/L en zonder levensbedreigende betrokkenheid van andere vitale organen. Voor onderhoudsbehandeling heeft de richtlijnwerkgroep een voorkeur voor RTX.
Practice Point 9.3.1.2: In patients presenting with markedly reduced or rapidly declining glomerular filtration rate (GFR) (serum creatinine [SCr] >4 mg/dl [>354 umol/l]), there are limited data to support rituximab and glucocorticoids. Both cyclophosphamide and glucocorticoids, and the combination of rituximab and cyclophosphamide can be considered in this setting.
Onderbouwing:
Omdat in de RAVE trial ANCA-geassocieerde NCGN patiënten met een serum kreatinine >354 µmol/l uitgesloten werden zijn er geen goede data beschikbaar voor effectiviteit van RTX/prednison bij dergelijke patiënten en blijft cyclofosfamide/prednison eerste keuze voor de behandeling. Als alternatief voor deze standaard behandeling kan een combinatie van RTX/prednison met 2 cyclofosfamide kuren a 15mg/kg overwogen worden, conform de RITUXVAS studie14,15.
Commentaar:
Zie ook commentaar bij advies 9.3.1.3
Op dit moment wordt bij deze patiënten de effectiviteit van RTX in combinatie met 6 cyclofosfamide kuren x 500mg onderzocht in de Nederlandse Multicenter ENDURRANCE studie.
Practice Point 9.3.1.3: Considerations for choosing between rituximab and cyclophosphamide for induction therapy are given in Figure 7.
Commentaar:
Practice Point 9.3.1.4: Considerations for choosing the route of administration of cyclophosphamide are given in Figure 8.
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.3.1.5: Consider discontinuation of immunosuppressive therapy after 3 months in patients who remain on dialysis and who do not have any extrarenal manifestations of disease.
Commentaar:
Indien er geen sprake is van extrarenale manifestaties kan immuunsuppressieve onderhoudsbehandeling van ANCA-geassocieerde NCGN bij patiënten die blijvend dialyse-afhankelijk zijn achterwege gelaten worden.
Practice Point 9.3.1.6: Recommendations for oral glucocorticoid tapering are given in Figure 9.
Onderbouwing:
Omdat snel afbouwen van prednison géén of weinig invloed heeft op inductie van stabiele remissie geeft KDIGO de voorkeur aan een snel afbouwschema. Daarbij dient na inductie met cyclofosfamide na maximaal 6 maanden de dosis prednison gereduceerd te zijn naar 5mg per dag (zie PEXIVAS schema Figure 9). Na inductie met Rituximab kan de prednison zelfs afgebouwd worden tot stop op tijdstip 6 maanden. In dit verband is relevant dat er aanwijzingen zijn dat langer gebruik van prednison een grotere kans geeft op hypogammaglobulinemie12, 13.
NFN praktijkadvies:
Staak bij voorkeur na 6 maanden behandeling en maximaal na 1 jaar van inductie behandeling met RTX de orale steroïden.
Practice Point 9.3.1.7: Avacopan may be used as an alternative to glucocorticoids. Patients with an increased risk of glucocorticoids toxicity are likely to receive the most benefit from avacopan. Patients with lower GFR may benefit from greater GFR recovery.
Om doelmatig gebruik van Avacopan te borgen is in Nederland gekozen voor het opstellen van een ‘Weesgeneesmiddelenarrangement Avacopan, Zorginstituut Nederland’ (https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/publicatie/2025/03/20/afspraken-gepast-gebruik-avacopan-tavneos-voor-de-behandeling-van-de-zeldzame-auto-immuunziekten-gpa-en-mpa). In dit arrangement staat het volgende:
Indicatiecriteria voor Avacopan
Avacopan is geïndiceerd voor ANCA geassocieerde vasculitis (AAV) patiënten, van 16 jaar en ouder, met het klinische subtype GPA of MPA met actieve ziekte, waarvoor een remissie-inductiebehandeling met RTX en/of cyclofosfamide geïndiceerd is, en waarbij sprake is van ten minste één van de volgende criteria:
Het vaststellen van de indicatiestelling vindt per individuele AAV-patiënt plaats door of in afstemming met een erkend expertisecentrum op het gebied van ANCA-geassocieerde vasculitis. Hierbij dient expliciet aangegeven te worden aan welk van de drie criteria een patiënt voldoet. Daarbij is behandeling met avacopan alleen geïndiceerd in combinatie met een RTX- of cyclofosfamideregime.
Commentaar:
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.3.1.8: Recommendations for immunosuppressive dosing are given in Figure 10
Commentaar
Indien gekozen wordt voor behandeling met cyclofosfamide adviseert de richtlijnwerkgroep bijgevoegde tabel in Figuur 10A te volgen en niet de doseringen zoals geadviseerd door KDIGO. Bovenstaande tabel is gebaseerd op de doseringen zoals gegeven binnen de CYCLOPS studie. KDIGO adviseert een dosisreductie bij een eGFR < 30 ml/min. De richtlijnwerkgroep kan hier onvoldoende onderbouwing voor vinden. Het risico bestaat dat de doseeradviezen van KDIGO gevolgd worden door “stapeling” van dosisreducties o.b.v. verminderde nierfunctie en hoge leeftijd. Hierdoor kan een te lage dosis van immuunsuppressie worden gehanteerd, die leidt tot onvoldoende effectiviteit van de therapie.
Practice Point 9.3.1.9: Consider plasma exchange for patients with SCr >3.4 mg/dl (>300 mmol/l), patients requiring dialysis or with rapidly increasing SCr, or patients with diffuse alveolar hemorrhage who have hypoxemia.
Onderbouwing:
De MEPEX trial heeft aangetoond dat plasmawisseling verbetering gaf van nierfunctie bij patiënten met kreatinine >500 µmol/l, maar de PEXIVAS studie liet bij een follow-up van 2.9 jaar geen uitstel zien van het gecombineerde eindpunt nierfalen of overlijden in ANCA-geassocieerde NCGN patiënten met een eGFR <50 ml/min/1.73m2 of alveolaire bloeding. Meta-analyse heeft echter bevestigd dat plasmawisseling een reductie geeft van risico op nierfalen na 12 maanden follow-up met als nadeel toegenomen risico van ernstige infecties. De absolute risico reductie op nierfalen op t=12 maanden was 4.6% bij kreatinine 300-500 µmol/l en 6% bij kreatinine >500.
De PEXIVAS onderzoekers hebben een richtsnoer geschreven voor de plaatsbepaling van plasmaferese in ANCA-geassocieerde vasculitis19.
Mogelijke schema’s voor plasmawisseling staan in Figuur 11 weergegeven.
NFN praktijkadviezen:
Het door KDIGO geadviseerde plasma substitutievolume van 60ml/kg/sessie is hoger dan in de meeste centra wordt gehanteerd.
Practice Point 9.3.1.10: Add plasma exchange for patients with an overlap syndrome of ANCA-associated vasculitis and anti-glomerular basement membrane (GBM).
Onderbouwing:
Dubbel-positiviteit van ANCA en anti-GBM komt regelmatig voor en het beloop bij dergelijke patiënten komt meer overeen met anti-GBM ziekte en dienen derhalve dienovereenkomstig initieel behandeld te worden met intensieve plasmawisselingen (Figuur 11) en bijpassende immuunsuppressie. Deze groep patiënten heeft echter in tegenstelling tot “pure” anti-GBM patiënten neiging tot relapse waardoor onderhoudsbehandeling met immuunsuppressie geïndiceerd is, conform de aanbeveling voor onderhoudstherapie in 9.3.2.
Commentaar:
ANCA/anti-GBM-overlapziekte is wel een standaard indicatie voor plasmawisselingen.
Recommendation 9.3.2.1: We recommend maintenance therapy with either rituximab, or azathioprine and low-dose glucocorticoids after induction of remission (1C).
Onderbouwing:
De meeste studies met onderhoudsbehandeling zijn verricht na cyclofosfamide inductie en slechts een enkele studie na RTX inductie.
Voor onderhoudsbehandeling zijn de volgende geneesmiddelen beschikbaar (voor doseringen zie Figuur 14 bij practice point 9.3.2.6):
Rituximab:
Keuze van type en duur onderhoudsbehandeling op basis van relapse risicofactoren:
Commentaar:
Practice Point 9.3.2.1: Following rituximab induction, maintenance immunosuppressive therapy should be given to most patients.
Onderbouwing:
Bij MPO-positieve ANCA-geassocieerde NCGN zonder extrarenale betrokkenheid die na inductie behandeling complete remissie bereikt hebben kan overwogen worden onderhoudsbehandeling achterwege te laten.
Practice Point 9.3.2.2: The optimal duration of remission therapy is between 18 months and 4 years after induction of remission.
Onderbouwing:
Duur van onderhoudsbehandeling dient af te hangen van enerzijds ingeschatte individuele relapse risico en anderzijds bijwerkingen van de gebruikte immuunsuppressie.
NFN praktijkadvies:
Practice Point 9.3.2.3: When considering withdrawal of maintenance therapy, the risk of relapse should be considered, and patients should be informed of the need for prompt attention if symptoms recur (Figure 12).
Commentaar:
Ook na een verlengde onderhoudsbehandeling blijft er sprake van een aanzienlijk relapse risico. Goede instructie van patiënten en langdurige follow-up zijn belangrijk.
Practice Point 9.3.2.4: Consider mycophenolate mofetil (MMF) or methotrexate as alternatives to azathioprine for maintenance therapy in patients intolerant of azathioprine. Methotrexate should not be used for patients with a GFR <60 ml/min per 1.73 m2 .
NFN praktijkadvies:
Practice Point 9.3.2.5: Considerations for choosing rituximab or azathioprine for maintenance therapy are presented in Figure 13.
Commentaar:
KDIGO spreekt hier geen duidelijke voorkeur uit.
NFN praktijkadvies
Conform EULAR 202221 geeft de richtlijnwerkgroep een voorkeur aan onderhoudsbehandeling met RTX na inductie met zowel RTX als ook cyclofosfamide. Alleen na inductie met cyclofosfamide zonder RTX kan overwogen worden patiënten een onderhoudsbehandeling met azathioprine te geven.
Practice Point 9.3.2.6: Recommendations for dosing and duration of maintenance therapy are given in Figure 14
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.3.3.1: Patients with relapsing disease should be reinduced (Recommendation 9.3.1.1.), preferably with rituximab.
Onderbouwing:
Bij ernstige relapses dient opnieuw inductiebehandeling gegeven te worden. Bij herhaling van cyclofosfamide dient rekening te worden gehouden met verhoogde kans op maligniteit als cumulatieve dosis hoger is dan 36 gram. In de RAVE trial werden hogere remissie percentages gezien als de relapses met RTX behandeld werden, zodat dit eerste keuze is. In de RITAZAREM trial werd >90% remissie gezien bij behandeling van relapses met RTX.
Bij minor relapses volstaat ophogen van immuunsuppressie; er is dan geen indicatie voor cyclofosfamide. Bij behandeling van minor relapses met MMF/prednison bleek de kans op een toekomstige relapse verhoogd en moet rekening gehouden worden met toxiciteit van hogere cumulatieve dosis glucocorticoïden. Derhalve geeft KDIGO werkgroep ook bij minor relapses de voorkeur aan RTX boven MMF/prednison.
NFN praktijkadviezen:
Overweeg avacopan bij relapsing patiënten in plaats van prednison omdat deze patiënten at risk zijn voor de bijwerkingen van een hoge cumulatieve steroïdexpositie. Hiervoor verwijzen we naar sectie 9.3.1.7.
Practice Point 9.4.1.1: Refractory disease can be treated by an increase in glucocorticoids (intravenous or oral), by the addition of rituximab if cyclophosphamide induction had been used previously, or vice versa. Plasma exchange can be considered.
Onderbouwing:
Refractaire ziekte kan gevolg zijn werkelijk falen van de behandeling, maar ook van intolerantie voor geneesmiddelen, nonadherence, complicerende comorbiditeiten of een secundaire oorzaak voor vasculitis zoals maligniteit, geneesmiddelen of infectie. Progressie van nierinsufficiëntie kan gevolg zijn van chronische schade en hoeft niet te wijzen op actieve ziekte. In dergelijke gevallen kan herhaling van nierbiopsie zinvol zijn
NFN praktijkadviezen:
Practice Point 9.4.1.2: In the setting of diffuse alveolar bleeding with hypoxemia, plasma exchange can be considered in addition to glucocorticoids with either cyclophosphamide or rituximab.
Onderbouwing:
Bij alveolaire bloedingen gepaard met hypoxemie kan plasma wisseling overwogen worden, hoewel hier internationaal geen consensus over is.
NFN praktijkadvies
Practice Point 9.4.2.1: Delay transplantation until patients are in complete clinical remission for ≥6 months. The persistence of ANCA should not delay transplantation.
Onderbouwing:
Frequentie van recidief ANCA-geassocieerde NCGN na niertransplantatie is in retrospectieve studies laag met 0.02-0.03 per patientjaar en wordt niet beïnvloed door duur van remissie of ANCA status vóór transplantatie.
Commentaar:
Voor deze patiënten dient het advies in het LONT protocol “screening ontvanger” gevolgd te worden: ANCA positiviteit ten tijde van transplantatie geeft geen verhoogd risico op transplantaat verlies, maar een hoger titer antilichamen op moment van transplantatie is geassocieerd met vroegtijdige recurrence. Er wordt een periode van 6 maanden na remissie aanbevolen voorafgaand aan transplantatie. Bij voorkeur is de PR3-ANCA negatief (MPO-ANCA blijft vaker positief)
De diagnose EGPA blijft vrijwel buiten beschouwing van de KDIGO richtlijn ANCA-geassocieerde vasculitis. Renale betrokkenheid bij EGPA komt minder vaak voor (zie Figuur 4), maar nog steeds in 45% van de gevallen. Voor de nieuwste inzichten in de behandeling van EGPA wordt verwezen naar:
In de KDIGO richtlijn worden geen specifieke aanbevelingen gedaan m.b.t. zwangerschap, fertiliteit en ANCA-geassocieerde NCGN. Hiertoe wordt verwezen naar de FMS richtlijn Kinderwens en Zwangerschap bij Chronische nierschade.
Startpagina – Kinderwens en zwangerschap en chronische nierschade – Richtlijn – Richtlijnendatabase
Figure 1 | Biopsy strategy in suspected kidney vasculitis
Figure 3 | Diagnostic strategy in rapidly progressive glomerulonephritis
Figure 4 | Frequency of organ involvement in AAV
Figure 5 | Histopathologic classification of ANCA-associated glomerulonephritis
Figure 6 | Practical treatment regimen for AAV
Figure 8 | Considerations for the route of administration of cyclophosphamide for AAV
Figure 9 | Prednisolone tapering regimen for AAV
Figure 10 | Immunosuppressive drug dosing for AAV. AAV, ANCA-associated vasculitis
Figuur 10A NFN praktijkadvies dosisaanpassing cyclofosfamide naar analogie van de CYCLOPS studie
Figure 11 | Plasma exchange dosing and frequency for AAV
Figure 12 | Factors that increase relapse risk for AAV
Figure 13 | Considerations for using rituximab or azathioprine for AAV maintenance therapy
Figure 14 | Immunosuppressive dosing and duration of AAV maintenance therapy
© 2022. Alle rechten voorbehouden