Mede gebaseerd op onderstaande literatuur en richtlijnen:
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat in een individueel geval deze aanbevelingen niet van toepassing zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts te beoordelen of de richtlijn in de praktijk toepasbaar is. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor, in het belang van een goede zorg voor de patiënt, van een richtlijn moet worden afgeweken.
Afkortingen
Preventie van iatrogene transmissie van HBV binnen dialyseafdeling:
|
Vaccinatie
|
Behandeling van HBV
|
Adviezen Hepatitis B vaccinatie voor patienten met nierfalen
De aanwezigheid van een hepatitis B (HBV) positieve patiënt binnen een dialyseafdeling blijft een voortdurend risico voor de andere dialysepatiënten en de hulpverleners1,2. Een eenmaal besmette dialysepatiënt blijft zonder anti-virale behandeling meestal levenslang drager. Het bloed van deze patiënt blijft vaak zeer infectieus. De virale titers van HBsAg zijn met name bij HBe positieve patiënten (106-9 copies/ml) veel hoger dan die van patiënten met HCV (104-5 copies/ml) of HIV (103 copies/ml). Het HBV virus is zeer stabiel en goed bestand tegen indrogen, zodat bloedresten en ander besmet materiaal op touchscreen en overige uitwendige delen van de dialysemachine en directe omgeving van de patiënt zoals dialysestoel en bedtafel minimaal 7 dagen infectieus kunnen blijven. Een prikaccident met HBsAg én HBe positief bloed leidt in 22-31% van de gevallen tot een manifeste hepatitis bij de geprikte persoon (bij alleen HBsAg positief bloed 1-6% en bij HIV in 0,4% van de gevallen)3.
Hoewel de incidentie van HBV op dialyseafdelingen in Nederland momenteel gering is en slechts 0.2% van de Nederlandse bevolking een chronische infectie heeft, blijft er een reële kans op introductie van HBV binnen dialyseafdelingen door enerzijds instroom van patiënten met beduidend hogere prevalentie van HBV waaronder bevolkingsgroepen afkomstig uit landen waar HBV veel voorkomt en risicogroepen zoals sekswerkers en mannen die seks hebben met mannen4,5 en anderzijds het relatieve gemak voor buitenlandse reizen van hemodialyse patiënten naar landen met veel hogere prevalentie van HBV. Door de mogelijk lange incubatieperiode van 4 weken tot 6 maanden kan screening met HBsAg een deel van de besmette personen niet detecteren.
Maatregelen ter preventie van iatrogene transmissie van hepatitis B (HBV) binnen dialyseafdeling:
|
Algemene maatregelen
Ter preventie van verspreiding van bloedoverdraagbare infecties op dialyseafdelingen dienen overeenkomstig RIVM richtlijn strikte algemene hygiënische maatregelen in acht te worden genomen bij alle hemodialyse patiënten onafhankelijk van aan- of afwezigheid van infectie met hepatitis B (HBV), hepatitis C (HCV) of HIV6
Preventie van transmissie door medewerkers
Voor preventie van transmissie van HBV van (potentieel besmet) medisch personeel naar een patiënt wordt verwezen naar de RIVM richtlijn uit 20127 met de bijbehorende bijlage 2 met advies van Engelse gezondheidsraad over risicovolle handelingen8. Britse richtlijn uit 2019 adviseert alle medewerkers van dialyseafdeling met patiëntencontact te vaccineren (GRADE 1A). Voor details en beleid bij risicovormend personeel met onvoldoende hoge titer van <10 IE/L kort na vaccinatie wordt verwezen naar de RIVM richtlijn3. Britse richtlijn adviseert dergelijke medewerkers met onvoldoende antilichaamvorming na vaccinatie tegen HBV niet in te zetten bij HBV positieve patiënten (GRADE 2B).
Nefrologen die intraveneuze dialysecatheters inbrengen en dialyseverpleegkundigen, die zich op te eerbiedigen medische, religieuze of andere bezwaren niet willen laten vaccineren dienen zich elk kwartaal te laten testen op HBsAg.
Zoals aangegeven in bijlage 2 van de RIVM hepatitis B richtlijn komen ook de dialysetechnici in aanmerking voor vaccinatie.
Isolatie van HBV positieve patienten en toewijzing van eigen dialysemachine
Traditioneel worden HBV positieve patiënten in een gescheiden ruimte met eigen dialyseapparatuur behandeld om transmissie van HBV te voorkomen. Volgens een advies van de Gezondheidsraad9 is het geïsoleerd behandelen van HBV positieve patiënten niet nodig als strikte hygiënische maatregelen in acht (kunnen) worden genomen (expert opinion).
De reeds verouderde WIP richtlijn uit 2012 sluit zich bij dit advies aan6. Daarin wordt tevens onderbouwd waarom standaard hitte desinfectie volstaat voor inactivatie van HBV, HCV en HIV aangezien deze virussen veel gevoeliger voor hitte zijn dan bacteriën en schimmels10.
Uit recente review blijkt iatrogene horizontale (patiënten op zelfde zaal) en verticale (patiënten gedialyseerd op zelfde machine) transmissie van het HBV wereldwijd nog steeds op te treden2, meestal als gevolg van onvoldoende opvolgen van de uniforme infectie preventie maatregelen. Dat het risico van horizontale (iatrogene) overdracht van een bloedoverdraagbare aandoening binnen een dialyseafdeling ook in Nederland reëel is, is gebleken door aangetoonde transmissie van het veel minder infectieuze HCV11. Omdat het HBV virus zeer infectieus is en er een reële kans is dat infectiepreventiemaatregelen niet altijd strikt (kunnen) worden nageleefd adviseert de richtlijnencommissie van de NFN overeenkomstig de Britse richtlijn1 derhalve nog steeds het zo veel mogelijk geïsoleerd behandelen van HBV positieve patiënten (GRADE 1A), waarbij de RLC adviseert om dit zeker te overwegen bij HBe positieve patiënten met hoge virale load (>105 copies/ml). Indien deze mogelijkheid niet aanwezig is dienen dergelijke HBV positieve patiënten volgens de RLC steeds op dezelfde, toegewezen machine te dialyseren en alleen op een zaal bij adequaat gevaccineerde medepatiënten. Zodra de virale load tijdens antivirale behandeling negatief is geworden kan isolatie opgeheven worden en zijn er geen aanvullende maatregelen meer nodig.
Verder dient een dialyseverpleegkundige, die een HBV positieve patiënt behandelt, zo veel mogelijk vrijgesteld te worden van behandeling van andere patiënten tegelijkertijd (GRADE 1C)1.
|
Volgens RIVM richtlijn3 en de recente Britse richtlijn1 dienen alle hemodialyse-, peritoneaaldialyse en nierfalen patiënten bij voorkeur vóór het bereiken van stadium 5 nierfalen tegen HBV te worden gevaccineerd (GRADE 1A). Het advies om patiënten met peritoneaaldialyse en patiënten in voorbereiding voor hun eerste (pre-emptieve) levende donor of postmortale niertransplantatie te vaccineren berust op het feit dat een aanzienlijk percentage van deze patiënten alsnog gedurende kortere tijd of definitief met hemodialyse behandeld moeten worden. De meestal plotselinge overgang naar acute of chronische intermitterende hemodialysebehandeling biedt geen tijd voor tijdige immunisatie.
Patiënten met nierfalen hebben een verminderde respons op vaccinatie door algehele suppressie van het immuunsysteem. In vergelijking met personen zonder nierinsufficiëntie, die in meer dan 90% reageren op vaccinatie, ontwikkelt slechts tot ongeveer 75% van de dialysepatiënten ondanks vaccinatie met een aangepast schema met hogere dosis vaccin uiteindelijk voldoende antilichamen tegen hepatitis B. De antilichaam titer is lager bij dialysepatiënten en de titer blijft minder goed op een adequaat niveau12.
Gezien de beduidend betere antilichaam respons na vaccinatie bij een serum kreatinine <350 µmol/L13 wordt geadviseerd patiënten met progressieve chronische nierschade (CNS) zo veel mogelijk al te vaccineren in stadium 4. Ondanks lagere antilichaam respons bij patiënten met immuunsuppressie dienen dergelijke nierfalen patiënten ook gevaccineerd te worden.
HBV vaccinatie is niet geïndiceerd bij patiënten met bewezen HBV infectie (HBsAg en/of HBV-PCR positief) en patiënten met immuniteit tegen HBV na doorgemaakte infectie (HBsAg én HBcAg positief).
Recombinant HBV vaccin in aangepaste (hogere) dosis voor patiënten met nierfalen overeenkomstig met RIVM advies2 en bij voorkeur al toegediend vóór het bereiken van stadium 5.
Er is slechts beperkt bewijs van hogere effectiviteit van het geadjuveerde vaccin Fendrix zodat er geen duidelijke voorkeur is voor één van de bovenstaande vaccins1,3.
Gezien het ontbreken van gegevens over effectiviteit bij patiënten met nierfalen of hemodialyse ontraadt de RLC vooralsnog het gebruik van onderstaande, mogelijk veelbelovende nieuwere HBV vaccins:
Een anti-Hbs titer ≥100 IU/l, beschermt tegen hepatitis B. De mate en duur van de bescherming is afhankelijk van de immuunrespons (normale immuunrespons geeft levenslange bescherming bij titer ≥10 IU/l). Omdat mate en duur van de bescherming bij hemodialysepatiënten niet goed voorspeld kan worden dient de titer gecontroleerd te worden en dienen zo nodig aanvullende boostervaccinaties gegeven te worden1.
RLC advies op basis van overwegingen in Britse richtlijn:
Overweeg HBV positieve nierfalen- en dialyse patiënten in overleg met MDL arts te behandelen bij voorkeur met tenofovir alafenamide omdat er geen dosisaanpassing bij nierfalen noodzakelijk is. |
HBV positieve patiënten met nierfalen of dialyse kunnen in overleg met hepatoloog behandeld worden met entecavir of preferentieel tenofovir alafenamide (TAF), dat niet renaal geklaard wordt en ook bij hemodialyse zonder dosisaanpassing voorgeschreven kan worden19. Uitgebreide adviezen voor de behandeling van HBV vallen buiten de scope van deze richtlijn en hiervoor wordt verwezen naar de verouderde MDL richtlijn uit 2012. Zodra de virale load tijdens antivirale behandeling negatief is geworden kan isolatie opgeheven worden en zijn er geen aanvullende maatregelen meer nodig.
© 2022. Alle rechten voorbehouden
Mede gebaseerd op onderstaande literatuur en richtlijnen:
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat in een individueel geval deze aanbevelingen niet van toepassing zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts te beoordelen of de richtlijn in de praktijk toepasbaar is. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor, in het belang van een goede zorg voor de patiënt, van een richtlijn moet worden afgeweken.