Omdat de houdbaarheidstermijn van de NFN-richtlijn “Samenstelling dialysevloeistof” uit 2013 was vervallen, is besloten tot een update van de richtlijn. Er zijn sinds het schrijven van de vorige richtlijn weinig nieuwe onderzoeksgegevens en derhalve niet veel nieuwe gezichtspunten.
Voor dialysevloeistof wordt ook de term dialysaat gebruikt, oa in de richtlijn mineraal en botstoornis van de NFN. Dit is taalkundig niet correct, in dit document wordt daarom gesproken van dialysevloeistof
Het geven van aanbevelingen voor de samenstelling van dialysevloeistof.
De NFN-richtlijn Waterbehandeling voor HD en online HDF (NFN, 2020)1 geeft mbt de samenstelling van dialysevloeistof (= gezuiverd water met elektrolyten) de onderstaande eisen gebaseerd op de Europese farmacopee (“Solutions for haemodialysis”. (Europese Farmacopee, EF <0128>; zie Tabel 1). Dit zijn heel ruime marges en een meer concrete aanbeveling is derhalve gewenst.
Tabel 1. Biochemische eisen voor dialysevloeistof
Natrium |
130 -145 mmol/L |
Kalium |
0-3.0 mmol/L |
Calcium |
0-2.0 mmol/L |
Magnesium |
0-1.2 mmol/L |
Bicarbonaat |
20-40 mmol/L |
Acetaat |
2.5-10 mmol/L |
Chloride |
90-120 mmol/L |
Glucose |
0-12.0 mmol/L |
Mw. M.J. Krol-van Straaten, inmiddels met pensioen
Prof. Dr. J.I. Rotmans, j.i.rotmans@lumc.nl
Verantwoordelijke leden richtlijnencommissie:
Prof. Dr. J.I. Rotmans, j.i.rotmans@lumc.nl
Er is gezocht naar internationale richtlijnen:
Natrium
Kalium
Bicarbonaat
Calcium
Magnesium
Glucose
Frequente nachtelijke hemodialyse
Uitgangsvraag 1. Welk natriumgehalte kan worden geadviseerd?
Uitgangsvraag 2. Welk kaliumgehalte?
Uitgangsvraag 3. Welk bicarbonaatgehalte?
Uitgangsvraag 4. Welk calciumgehalte?
Uitgangsvraag 5. Welk magnesiumgehalte?
Uitgangsvraag 6. Welk glucosegehalte?
Uitgangsvraag 7. Welke aanpassing van de dialysevloeistof is nodig bij frequente nachtelijke hemodialyse?
Inleiding
Voor een overzicht van de fysiologische principes wordt verwezen naar de literatuur zoals het eerder genoemde overzichtsartikel van Locatelli uit 2015.4
De gebruikelijke natrium concentratie in dialysevloeistof (D-Na) is 138-140. Een hoger
D-Na geeft een betere hemodynamische stabiliteit (Dheenan, 20017). Hypertoon D-Na, inclusief Natrium ’profiling’ (variëren van D-Na volgens een individueel profiel), predisponeren echter tot een positieve natrium balans en leiden tot hogere bloeddruk en meer interdialytische gewichtstoename.
Bestaande richtlijnen
Literatuur
Recente overzichtsartikelen (Hanafusa 20189, Flythe 201710) en een Cochrane review (Dunlop 201911) concluderen dat dialysevloeistof met laag natrium de interdialytische gewichtstoename beperkt en de bloeddruk verlaagt, maar dat er meer intradialytische hypotensie, bloeddrukdaling en krampen optreden.
In geval van ernstige chronische hyponatriemie (<120 mmol/L) moet snelle correctie worden voorkomen. De algemene richtlijnen adviseren het serum natrium niet sneller te corrigeren dan 10 mmol in 24 uur (ERBP guideline 201412) en er zijn geen argumenten dat dit bij hemodialyse patiënten anders zou zijn. De laagst instelbare D-Na is meestal 130 mmol/L en bij een hemodialyse van 3-4 uur op standaard bloedflow kan vrijwel volledige equilibratie worden verwacht. Daarom is aanpassing van D-Na nodig om te snelle natrium stijging te voorkomen.
De natrium transfer kan beperkt worden door extreem lage bloedflow (50 -100 ml/min) (Wendland 201213, Pirklbauer 202014) maar dan is er nauwelijks sprake van effectieve dialyse. Ook kan tijdens dialyse glucose 5% geinfundeerd worden om het totale lichaamswater te verhogen en daarmee het B-Na te verlagen, maar hierbij is er een risico op overvulling (Tinawi en Bastani 202115). Een goed alternatief is CVVH(D) met ofwel verdunnen van de substitutie/dialysevloeistof (waarvan de standaard natrium concentratie 140 mmol/L is) met steriel water (Neyra 201816) ofwel een glucose 5% infuus op de veneuze lijn of perifeer(Hagesawa 201617, Yessayan 201618). Er is hiervoor een praktisch protocol ontwikkeld in het UMCG (Zie bijlage 1).
Conclusies en aanbevelingen
Er is geen gerandomiseerd prospectief onderzoek naar de optimale D-Na onder diverse omstandigheden en er zijn momenteel onvoldoende argumenten om routinematig af te wijken van de standaard D-Na van 138-140 mmol/L.
Een hoger D-Na vermindert wel de kans op intradialytische hypotensie, maar verhoogt kans op grotere interdialytische gewichtstoename en hypertensie. Een positieve natriumbalans lijkt ongewenst, effecten op mortaliteit zijn niet eenduidig.
Bij ernstige chronische hyponatriëmie <120 mmol/L moet conform de richtlijnen de correctiesnelheid beperkt worden. De D -Na moet worden aangepast (minimum waarde iha 130) en een gelijktijdig glucose 5% infuus. Overweeg continue techniek.
Aanbevelingen
Inleiding
Hoewel bij hyperkaliëmie de kalium uitscheiding via de darm ook toeneemt (Sandle 198719) zijn hemodialyse patienten voor kalium eliminatie grotendeels afhankelijk van de dialyse behandeling. Hyperkaliemie (hier gedefineerd als B-K >5.5 mmol/L) komt frequent voor en is geassocieerd met een slechtere uitkomst.
Ook hypokaliemie is geassocieerd met oversterfte. Dit blijkt uit observationeel cohort onderzoek van ruim 81.000 patienten. De beste overleving wordt gevonden bij een pre-dialyse B-K tussen de 4.6 en 5.3 mmol/L. Zowel een B-K <4 als >5.6 mmol/L bleken geassocieerd met oversterfte. (Kovesdy 200720).
De slechtere uitkomst bij afwijkende kaliumconcentraties wordt gerelateerd aan de verhoogde kans op ritmestoornissen. Voor achtergrondinformatie wordt verwezen naar de literatuur (oa Palmer 201921 en Weiss 201722).
Bij de kans op ritmestoornissen spelen ook andere factoren een rol zoals de concentratie (geïoniseerd) calcium, pH en verschuivingen daarin (Heguilen 200523).
Het B-K kan gemodificeerd worden door dieetaanpassingen, aanpassen D-K en voorschrijven van kaliumbinders.
Omdat er geen gerandomiseerd onderzoek is gedaan is het onduidelijk of een hoog predialyse B-K de belangrijkste risicofactor is of juist de daling tijdens dialyse door een hoge B-K/D-K gradient. Er zijn alleen observationele gegevens waarvan de interpretatie wordt bemoeilijkt door “bias by indication” waarbij een laag D-K is voorgeschreven aan patienten met een hoog predialyse B-K.
Bestaande richtlijnen
Literatuur
Wouda ea (2021)24 geven in een editorial een duidelijk overzicht met literatuur referenties naar oa Brunelli 201825, die in een retrospectief observationeel cohortonderzoek ongunstige uitkomsten rapporteert bij hoge D-K/B-K gradient. Dit editorial is een commentaar op een Franse observationele studie (Mercadal 202126) betreffende 25.629 dialyse patienten uit een nationale registratie.Vergeleken met centra waar alle patiënten werden gedialyseerd tegen een standaard D-K van 2 mmol/L bleek het risico op overlijden lager op dialyse afdelingen waar meerdere D-K werden gebruikt (0-2% DK <2 mmol/L en 10-30% D-K 3 mmol/L). Een groot deel van de patiënten (37%) uit dit cohort gebruikten kaliumverlagende medicatie.
In een overzichtsartikel van de KDIGO nav een “Controversies Conference” (Turakhia 201827) over ritmestoornissen bij chronische nierschade wordt gesteld dat zowel het dialyseschema als het D-K een rol spelen bij het risico op acute hartdood. Er wordt verwezen naar eerder onderzoek waarbij een associatie werd gevonden tussen laag D-K en acute hartdood en op grond daarvan wordt geadviseerd een D-K <2 mmol/L te vermijden. Er wordt in dit artikel oa verwezen naar publicaties van Karnik 200128,Pun 201129 en Jadoul 201230.
Karnik ea28 verrichten een retrospectief case-control onderzoek bij 400 dialyse patienten met hartstilstand tijdens hemodialyse uit een totaal cohort van 77.000. De cases werden 2x zo vaak met een D-K van 0 of 1 mmol/L gedialyseerd dan de controles.
Jadoul ea30 vonden in een cohort van 37.765 patienten (DOPPS =Dialysis Outcomes and Practice Patterns Study) een verhoogd risico op acute hartdood bij een D-K van ≤1.5 mmol/L. Opgemerkt moet worden dat dit niet gold voor patienten met een predialyse B-K >5 mmol/L. Het bovengenoemde onderzoek van Pun29 is een case control studie waarbij uit een cohort van 43.200 patienten 502 patienten met acute hartdood werden vergeken met 1.632 gematchte controles. De cases waren significant vaker blootgesteld aan D-K <2 mmol/L.
Eerder vond Huang 200531 in een veel kleiner retrospectief cohort onderzoek (312 patienten) minder acute hartdood bij D-K 1 mmol/L bij patienten met predialyse hyperkaliemie (B-K >5 mmol/L). Daarentegen vonden Ferrey 201832 in een prospectief cohort van 624 hemodialyse patienten dat het verhoogde overlijdensrisico bij D-K 1 mmol/L het hoogst was in patienten met een hoog predialyse B-K (>5 mmol/L) .
Pirklbauer (2020)14 stelt in een overzichtsartikel dat er geen concensus of RCT is mbt optimaal D-K in hemodialyse patienten, noch bij normale noch bij abnormale B-K waarden en dat dit resulteert in heterogene aanbevelingen gebaseerd op expert opinion. Alleen bij extreme hyperkaliemie (B-K >8 mmol/L) wordt zowel bij acute als chronische hemodialyse patienten een plaats gezien voor D-K 1 mmol/L met als voorwaarde ritmebewaking. Ook in bovengenoemde overzichtsartikelen wordt terughoudendheid geadviseerd met een D-K van <2 mmol/L gezien bovengenoemde mogelijke associatie met acute hartdood (Rhee 201833, Pun 201834, Mc Gill 201735 en Locatelli 20154). Op grond van deze adviezen wordt een D-K <2 mmol/L minder vaak gebruikt. In een DOPPS cohort van 51.000 patienten uit 2017 (Karaboyas 201736), waren geen patienten opgenomen met D-K <2 mmol/L. Er werd in dit cohort geen verschil gezien tussen D-K 2 en D-K 3 mmol/L.
In een systematic review van 102 onderzoeken (Bem 202137) wordt bevestigd dat het risico op ritmestoornissen en acute hartdood bij een standaard 3x per week dialyseschema het hoogst is na het lange dialyse interval. Dit zijn vnl observationele en retrospectieve onderzoeken en er is daarom geen uitspraak te doen of een hoog B-K een causale rol speelt.
Ook hypokaliëmie is een risicofactor voor slechte uitkomst. In een Japans cohort van 3.967 patienten (JDOPPS, Onishi 201938) waarbij in vrijwel alle patienten (97%) een D-K van 2 mmol/L werd gebruikt bleek een verhoogd risico op sterfte bij patienten met een postdialyse B-K <3 mmol/L , mn bij patienten die predialyse een laag B-K hadden <4 mmol/L (HR all cause mortality 1.72). Opgemerkt moet worden dat dit waarden zijn direct na dialyse waarbij de rebound na dialyse die met name bij hyperkaliëmische patienten een rol kan spelen niet is verdisconteerd (Blumberg 199739).
Met het beschikbaar komen van nieuwere, mogelijk beter verdragen kaliumbinders dan polystyreen-sulfonaat (met zijn gastrointestinale bijwerkingen) doet zich de vraag voor of interdialytische behandeling met kaliumverlagende medicatie en daardoor lager predialyse B-K dialyse met een hoger D-K mogelijk maken en de daaruit resulterende afname van fluctuaties in B-K van voordeel zijn. Palmer ea 202040 suggereert in een review over kaliumbinders dat er in dit opzicht wellicht een plaats is voor patiromer of zirconium-cyclosilaat bij hemodialyse patienten. Er is echter geen onderzoek met deze middelen op harde eindpunten verricht en alleen cohortonderzoek beschikbaar waarbij ook bij deze groep patiromer een kalium- (en ook fosfaat-) verlagend effect had (Kovesdy 201941).
Er lopen hierover trials:
Conclusies en aanbevelingen
Samenvattend blijkt uit grote observationele studies dat zowel een hoog als laag predialyse B-K geassocieerd zijn met toegenomen sterfte bij hemodialyse patiënten.
Bij patiënten met predialyse hyperkaliemie is geen systematisch onderzoek verricht naar het risico op ritmestoornissen en/of acute hartdood tussen enerzijds dialyse met een laag D-K (bv 1 mmol/l) en anderzijds het laten bestaan van de hyperkaliemie. Er lijkt wel een associatie tussen enerzijds ritmestoornissen en acute hartdood en anderzijds snelle shifts in B-K en ook het lange dialyse interval. In hoeverre alleen shifts in B-K daarbij een rol spelen is ook nog onduidelijk.
Er is slechts zeer beperkt onderzoek verricht naar medicamenteuze behandeling van hyperkaliemie in het interdialytische interval, waarbij met name het effect op harde eindpunten nog onbekend is.
Aanbevelingen
Inleiding
Handhaven van normale zuur-base homeostase is een van de belangrijkste functies van de nieren. Bij chronische nierschade schiet de capacitieit van de nier om de dagelijkse zuurbelasting als titreerbaar zuur uit te scheiden tekort hetgeen leidt tot metabole acidose.De prevalentie van metabole acidose neemt toe met daling van de GFR. Metabole acidose is geassocieerd met een aantal klinisch belangrijke uitkomsten zoals progressie CKD met bot demineralisatie, spierkatabolisme en sterfte (Rapahael 201942 Kraut 201543).
Bij hemodialyse patienten wordt de zuurgraad tijdens de dialyse gecorrigeerd door flux van alkali equivalenten vanuit de dialysevloeistof naar het bloedcompartiment. Er is consensus dat bicarbonaat als buffer de voorkeur heeft boven acetaat. De oude EBPG richtlijn verwijst daarbij in de toelichting naar de vaatverwijdende en cardiodepressieve effecten van acetaat (Kooman 200744). Er wordt ook gewezen op het effect van pH bij de patiënt op de concentratie geïoniseerd calcium (Ca): bij alkalose neemt de binding van Ca aan albumine toe waardoor de concentratie van vrij geïoniseerd Ca daalt hetgeen kan leiden tot hemodynamische instabiliteit. Bij hoog dialysaat bicarbonaat (D-Bic) zijn hypokaliëmie en hypocalciëmie beschreven met mogelijk risico op ritmestoornissen (DiLorio 201245, Heguilen 200546 en Guabutti 200547).
Bicarbonaatpoeder heeft de voorkeur boven bicarbonaatoplossing in verband met een risico van microbiologische verontreiniging van de oplossing. (EBPG “Elektrolytic concentrates” 200248)
Handboek Daugirdas6 adviseert een D-Bic 34-38 mmol/L als gebruikelijke concentratie voor de meeste patiënten.
Zowel hoge als lage serum bicarbonaat (B-Bic) concentraties zijn geassocieerd met toegenomen sterfte. Dit wordt oa beschreven in de overzichts artikelen van Abamowitz (201749) en Basile (201850). Aangenomen wordt dat de voedingstoestand hierbij een belangrijke confounder is. Bij lage eiwit intake wordt er minder zuur geproduceerd. Een hoog predialyse B‑Bic is een marker voor slechte voedingstoestand, inflammatie en co-morbiditieit. Er is een omgekeerde correlatie tussen enerzijds B‑Bic en anderzijds nPCR en albumine.
Thornley-Brown ea 201551 concluderen in een review artikel over acute dood bij dialyse patienten dat een midweek pre-dialyse B‑Bic tussen 22-27 geassocieerd is met het laagste risico. Ook zij wijzen erop dat een hoog predialyse B‑Bicgeassocieerd kan zijn met ondervoeding.
Een aandachtspunt is nog de juiste laboratorium techniek: bij te lang interval tussen afname en bepaling daalt de gemeten B‑Bic concentratie en wordt een te lage waarde gemeten (Bray 199652)
Bestaande richtlijnen
Literatuur
Het overzichts artikel van Locatelli (2015)4 stelt dat de optimale pre- en postdialyse B‑Bic tussen de 24 en 28 mmol/L dient te liggen en dat een D-Bic >35 mmol/L moet worden vermeden. Locatelli verwijst daarbij naar de DOPPS studie van Tentori ea 201353 waarin binnen een cohort van 17.031 patienten hogere B‑Bic concentraties geassocieerd waren met hogere sterfte. Als mechanisme wordt gesuggereerd dat hypokaliëmie, daling geioniseerd calcium en QT verlenging kunnen leiden tot aritmieën.Er zijn echter geen B‑Bic waarden na dialyse gemeten. In een overzichts artikel geeft Qian (2018)54 vergelijkbare adviezen.
In een Japans observationeel cohort onderzoek (Yamamoto 201555) was een predialyse serum pH ≥7.40 geassocieerd met verhoogde sterfte, maar pre-en postdialyse B‑Bic waarden niet.
In een pro-con debat in 2016 over beleid bij laag pre-dialyse serum B‑Bic (Misra 201656 versus Chauveau 201657) worden verschilende standpunten belicht. De conclusie van de moderator Kalanter Zadeh58 is “Given these uncertainties it is prudent to avoid excessively high or low bicarbonate levels in dialysis patients.”
Abramowitz 201759 schrijft in een review dat zowel hoog als laag B-Bic bij hemodialyse patienten geassocieerd zijn met toegenomen sterfte, dat hoge waarden een marker zijn voor slechte voedingstoestand en co-morbiditeit, dat de labwaarden vaak variabel zijn, pH metingen waarschijnlijk toegevoegde informatie geven en dat er zorgen zijn mbt dialyse geinduceerde alkalose maar dat er onvoldoende bewijs is om een bepaalde streefwaarde vast te stellen .
Marano 201760 benadrukt dat B‑Bic geen volledig beeld geeft van zuur – base status
Krahn 201961 keek in een observationeel onderzoek naar het effect van metabole alkalose op ritmestoornissen bij een gemiddeld D-Bic van 36 en vond geen associatie tussen B‑Bic veranderingen en ritmestoornissen. In dit onderzoek zijn de D-bic dus niet aangepast of vergeleken.
Bozikas 201962 deed een vergelijkend onderzoek bij 60 stabiele HD patienten met een standaard D-Bic van 35 mmol/L. Hiervan hadden 42 patiënten een predialyse B-Bic <22 mmol/L en daarvan deden 25 mee met het onderzoek. In deze groep werden 2 perioden van 2 weken vergeleken: in periode A verhogen van D-Bic naar 37 mmol/L en daarna periode B met standaard D-Bic van 35 mmol/L in combinatie met orale suppletie van natriumbicarbonaat 5 gram per dag .Het predialyse B-bic steeg met oraal natriumbicarbonaat. Postdialyse B-bic was hoger bij verhoging D-Bic . Er was geen verschil in interdialytische gewichtstoename en geen daling geioniseerd Calcium. 3 patienten hadden in periode A klachten van krampen en hoofdpijn.
Woodell ea 202063 bevestigen in een onderzoek dat B‑Bic een surrogaat marker is voor de zuur-base status en een onvolledig beeld geeft. Zij vergeleken B‑Bic waarden met een volledige bloedgas analyse in 71 bloedmonsters van 25 dialyse patienten, waaruit bleek dat 10/25 patienten ten onrechte werden geklassificeerd als (metabole) acidose. In deze patienten was de gemiddelde pH na dialyse 7.51. In 7 gevallen was D-Bic >35 mmol/L. Er werd geen daling geïoniseerd calcium gevonden. In een commentaar stelt Abramowitz 202064 dat er nog onvoldoende data zijn over het risico van post-dialyse alkalose
Conclusies en aanbevelingen
Als buffer wordt bicarbonaat in poedervorm aanbevolen.
Er zijn weinig gegevens over het optimale B‑Bic. De Britse richtlijn3 uit 2019 adviseert een predialyse B‑Bic tussen 18-26 mmol/L en een maximale D-Bic van 37 mmol/L.
Uit observationele studies wordt gesuggereerd te streven naar predialyse B‑Bic rond 22 mmol/L. Er is echter geen vergelijkend onderzoek beschikbaar. In de praktijk zou een streefwaarde van 20-24 mmol/L voor predialyse B‑Bic kunnen worden aangehouden.
Valkuilen zijn onjuiste meting bij de lange transporttijd van het bloedmonster naar het laboratorium en het feit dat alleen een B‑Bic een onvolledig beeld geeft van de zuurbase status.
Bij laag predialyse B‑Bic kan de D-Bic worden verhoogd, maar het bezwaar hiervan is het optreden van alkalose na dialyse en mogelijk nadelige effecten van een snelle shift in B‑Bic en B-Ca. Wat een veilig maximum D-Bic is, is niet onderzocht. De gebruikelijke apparatuur geeft als maximaal instelbaar D-Bic 38 of 40 mmol/L. Een overweging is een maximum aan te houden van 38 mmol/L. Een alternatief is het geven van natriumbicarbonaat tabletten, maar dit geeft een natriumbelasting en verhoogt de “pill burden”.
Aanbevelingen
Inleiding
De dialysaat calcium (D-Ca) concentratie speelt in combinatie met de toediening van fosfaatbinders en vitamine-D-analogen een belangrijke rol in het herstellen van de calcium- en fosfaatbalans van de dialysepatiënt.
De D-Ca is ook van belang voor de hemodynamische stabiliteit tijdens een dialysebehandeling. Een toename van het geïoniseerde calciumgehalte door calciuminflux van de dialysevloeistof naar het plasma leidt tot een verbeterde linkerventrikelfunctie. De incidentie van hypotensieve perioden is verhoogd tijdens dialyse met een lage calciumconcentratie.
Deze paragraaf gaat over conventionele hemodialyse, voor intensieve nachtelijke hemodialyse wordt verwezen naar het betreffende hoofdstuk.
Bestaande richtlijnen
De in 2020 gereviseerde richtlijn mineraal- en botstoornis (NFN 202065) adviseert een D-Ca tussen 1,25 en 1,50 mmol/L.
Literatuur
Hiervoor wordt verwezen naar bovengenoemde richtlijn.
Conclusies en aanbevelingen
Gesuggereerd wordt een D-Ca tussen 1,25 en 1.50 mmol/L bij conventionele hemodialyse en een hoger D-Ca bij frequente nachtelijke hemodialyse.
Aanbevelingen
Inleiding
Patiënten met nierinsufficiëntie hebben in het predialyse stadium meestal verhoogde serum magnesium (B-Mg) spiegels. Het starten van hemodialysebehandeling is effectief om het verhoogde B-Mg te verlagen. Met een magnesiumconcentratie van de dialysevloeistof (D-Mg) tussen 0,5 en 1,0 mmol/L worden in het algemeen fysiologische magnesiumspiegels bereikt (Pedrozzi 199866). De D-Mg wordt gewoonlijk niet gevarieerd. Hypermagnesiëmie bij chronische dialysepatiënten kan bovendien worden veroorzaakt doordat patiënten op eigen initiatief Mg-houdende laxantia of antacida gebruiken, hetgeen zij niet vermeld hebben aan hun behandelaars. Verschijnselen van hypermagnesiëmie zijn hypotensie, slapte en brady-aritmieën (Yu ea 202067). Ook hypomagnesiëmie kan ritmestoornissen geven (Dyckner 198968). Hypomagnesiëmie vermindert de afgifte en werking van het parathormoon (Rude 197669)
De kans op hypomagnesiëmie is vooral aanwezig bij ondervoede patiënten, bij totale parenterale voeding wanneer Mg onvoldoende wordt gesuppleerd en bij gebruik van protonpompremmers door remming van Mg opname in de darmen.
Bestaande richtlijnen
De bestaande richtlijnen geven geen adviezen.
Literatuur
Er is de laatste tijd meer aandacht voor mogelijk ongunstig effect van te laag B-Mg.
In een gerandomiseerd onderzoek waarbij laag D-Mg (0.5 mmol/L) werd vergeleken met hoog D-Mg (0.75 mmol/L) werd in de hoog D-Mg groep minder cardiovasculaire mortaliteit gezien (Schmaderer 201770). Dit wordt theoretisch onderbouwd door afname van calcificatieneiging (Bressendorf 201871). Op grond van deze argumenten wordt gesuggereerd een te laag D-Mg te vermijden (Apetrii 201872, Floege 201873). In observationeel onderzoek uit Japan bleek hypomagnesiëmie echter geen onafhankelijke risicofactor voor mortalliteit (Mizuiri 201974).
Xiong (201975) vond bij literatuur onderzoek betreffende 200.000 patienten een associatie tussen hypomagnesiemie en cardiovasculaire en all-cause sterfte. Ook Lu 202076 vond in een retrospectief cohort een associatie tussen de B-Mg <1.0 mmol/L en sterfte.
Conclusies en aanbevelingen
Er komen meer gegevens over een gunstig effect op calcificatierisico bij hoger D-Mg maar er is nog onvoldoende onderzoek voor eenduidig advies.
Gesuggereerd wordt om D-Mg concentraties lager dan de gebruikelijke 0.5 mmol/L te vermijden.
Aanbeveling
Inleiding
De glucoseconcentratie van de dialysevloeistof (D-gluc) varieert in het algemeen tussen 0 en 11,2 mmol/L (0-2 g/L). Gebruik van glucosevrije dialysevloeistof leidt tot een netto glucoseverlies van 28-30 gram tijdens een dialysebehandeling. Dit verlies zal gluconeogenese stimuleren om de bloedglucosespiegel op peil te houden. Het glucoseverlies tijdens dialyse wordt gemakkelijk gecompenseerd met het dieet, tenzij de patiënt ernstig ondervoed en cachectisch is of een niet aangepaste dosering insuline of orale antidiabetica gebruikt. Bij deze patiënten en ook bij sepsis en en bij ernstig gestoorde leverfunctie en daardoor gestoorde glycogeenafbraak en/of verminderde gluconeogenese kunnen hypoglycemieën optreden bij dialysebehandeling met glucosevrije dialysevloeistof.
Bestaande richtlijnen
Overige literatuur
Locatelli (2015)4 adviseert een fysiologische glucoseconcentratie van 100 mg/ml (5.5 mmol/L).
Conclusies en aanbevelingen
Glucosehoudende dialysevloeistof voorkomt verlies van glucose en vermindert de kans op hypoglycemieën. Er wordt gesuggereerd een fysiologische glucoseconcentratie in dialysevloeistof aan te houden.
Aanbeveling
Inleiding
Nachtelijke hemodialyse (NHD) wordt tijdens de slaap uitgevoerd met een dialyseduur van 6-10 uur per sessie en een frequentie van 3-7 nachten per week.
De bloedflow en dialysevloeistofflow zijn normaliter lager dan bij standaard hemodialyse, resp 200-300 en 300 ml/min. Een discussie over de voordelen en de plaats van NHD valt buiten het kader van deze richtlijn.
Vaak zal een D-K van 2 mmol/L te laag zijn en zal voor een D-K van 3 mmol/L worden gekozen, afhankelijk van het B-K.
Bij de standaard D-Ca (tussen 1.25 en 1.5 mmol/L) kan een negatieve calciumbalans ontstaan.
De klaring van fosfaat is hoger dan bij kortere dialysesessies en bij intensieve dialyse kan zelfs hypofosfatemie ontstaan.
Bovenstaande problemen zullen vooral optreden bij 5 of meer lange (nachtelijke) dialysesessies per week.
Bestaande richtlijnen
Literatuur
Calcium
In een observationele studie werden conventionele HD, dagelijkse korte HD en NHD vergeleken. Bij een D-Ca van 1.25 mmol/L trad bij de NHD patiënten een negatieve calciumbalans op en secundaire hyperparathyreoïdie. Na verhoging van D-Ca tot 1.75 mmol/L normaliseerde dit (Al-Hejaili 200380). In een retrospectief onderzoek waren er geen significante verschillen tussen NHD met een D-Ca van 1.5 vs 1.75 mmol/L (Toussaint 200781). In een gerandomiseerd onderzoek (Walsh 201082) werd conventionele hemodialyse 3x per week vergeleken met 5-6 nachten NHD per week. In de NHD-groep werd een lager serum fosfaat (B‑P) gezien en geringere behoefte aan fosfaatbinders. De effecten op PTH waren variabel. Hierbij moet worden aangetekend dat de gemiddelde D-Ca bij NHD 1.5 mmol/L was en bij conventionele dialyse 1.25 mmol/L.
In de Frequent Hemodialysis Network (FHN) Nocturnal Trial (87 patiënten gerandomiseerd) werd intensieve NHD (6x per week 6‑8 uur) vergeleken met conventionele HD 3x per week (Daugirdas 201283). In deze trial bleek de D-Ca door behandelaars te zijn aangepast en was het B-Ca niet verschillend tussen beide groepen. De patiënten gerandomiseerd naar NHD 6x per week gebruikten na 12 maanden een significant hogere calciumconcentratie in de dialysevloeistof (76% 1.5 mmol/Lof hoger). Bij 3x per wk NHD gebruikte 30% 1.5 mmol/L of hoger, bij kortere dialysesessies 3x of 6x per week was dit 7.6% resp 12.5%.
Materson (201784) vergeleek in gerandomiseerd onderzoek bij alternerende NHD een D-Ca 1.3 mmol/L met D-Ca 1.6-1.7 mmol/L en vond daarbij verschil in biochemische parameters zonder verschil in uitkomsten bij follow–up van 12 maanden.
In de Nederlandse praktijk wordt op dit moment bij nachtelijke hemodialyse (persoonlijke mededeling van Susan Logtenberg van Dianet o.b.v. voorschriften van >40 patiënten die nachtelijke thuis-HD doen) meestal gebruik van een D-Ca van 1.50 mmol/Len niet of nauwelijks D-Ca 1.75 mmol/L.
Fosfaat
De meeste dialyse patienten hebben een hyperfosfatemie door wegvallen renale klaring en beperkte fosfaatklaring bij conventionele hemo- en peritoneaal dialyse. Er is een relatie tussen fosfaat waarden en sterfte (Lertdumrongluk, 201385) met een verhoogde sterfte bij waarden >1.8 mmol/L en bij ouderen ook bij <1.1 mmol/L, waarbij in de laatste groep slechte voedingstoestand een confounding factor is.
De fosfaatklaring neemt toe bij frequente en/of langere HD waardoor de behoefte aan fosfaatbinders afneemt. Bij frequente lange sessies kan zelfs hypofosfatemie optreden. In de FHN trial werd bij 42% van de patienten met 6 nachtelijke sessies fosfaat gesuppleerd in de dialysevloeistof (Daugirdas 201283). Natriumfosfaat kan veilig worden toegevoegd aan de dialysevloeistof zonder risico op neerslagen (Ing 199286, Su 201187).
Door ontbreken van studies op uitkomsten is het nog arbitrair bij welke fosfaatwaarden moet worden overgegaan tot suppletie.
De richtlijn van de Canadian Society of Nephrology79 suggereert te streven naar een fosfaat voor dialyse in de normale range en ook te suppleren bij een fosfaat na dialyse van <0.4-0.7.
In de Nederlandse praktijk wordt bij Diapriva (Brigit van Jaarsveld, persoonlijke mededeling) en bij Dianet (Joost Bijlsma, persoonlijke mededeling) bij NHD thuis maandelijks B-P gemeten voor én na dialyse en wordt fosfaatsuppletie gestart indien na staken fosfaatbinders het B-P onder de ondergrens van de normaalwaarde is vóór dialyse of extreem laag (<0.4 mmol/L) na dialyse. Dit kan worden bereikt door toevoegen van een fosfaat clysma aan dialyse vloeistof tankje. Zie bijlage 1 voor praktisch voorschrift.
Het Radboudumc (Henk van Hamersvelt, persoonlijke mededeling) hanteert een vergelijkbaar protocol waarbij iets hogere streefwaarden worden aangehouden (vóór dialyse B‑P maximaal 1.4 mmol/L en na dialyse 0.6-0.8 mmol/L) en zij gebruiken daarnaast intraveneuze suppletie bij nachtelijke centrum hemodialyse. Zie bijlage 2 voor praktisch voorschrift.
Tijdens zwangerschap neemt de behoefte aan calcium en fosfaat toe (Barua 200888) en dienen de D-Ca concentratie en fosfaatsuppletie in dialysaat op geleide van B-Ca en B-P verhoogt te worden.
Conclusie en aanbevelingen
Bij nachtelijke dialyse van 5 of meer sessies per week kan een negatieve calciumbalans optreden met secundaire hyperparathyreoϊdie. De optimale D-Ca is niet bekend, 1.5 of 1.6 mmol/L lijkt een goed uitgangspunt en dient vervolgens individueel te worden aangepast op geleide van PTH en B-Ca.
Bij nachtelijke dialyse van 5 of meer sessies per week is er een significante fosfaatklaring. Hierdoor kunnen in eerste instantie de fosfaatbinders verminderd of gestaakt worden en in tweede instantie kan zo nodig fosfaat worden toegevoegd aan de dialysevloeistof waarbij het streven is naar een normaal B-P predialyse, en het voorkomen van een sterk verlaagd B-P postdialyse.
Aanbevelingen
Nierfunctie vervangende behandeling bij ernstige hyponatriëmie (Caspar Franssen)
Algemeen
Bij zowel CRRT als hemodialyse met standaard instellingen is er een grote kans op een te snelle correctie van een hyponatriëmie. Er zijn daarom beleidsaanpassingen nodig bij een patiënt met een chronische hyponatriëmie en een indicatie voor nierfunctievervangende therapie. Bij een hyponatriëmie <125 mmol/l heeft CRRT een sterke voorkeur boven hemodialyse omdat de correctie van de hyponatriëmie met CRRT langzamer verloopt. Het kan echter voorkomen dat een patiënt met een ernstige hyponatriëmie tevens een indicatie heeft voor hemodialyse, bijvoorbeeld bij een hyperkaliëmie of een intoxicatie.
Bij zowel hemodialyse als CRRT is frequente controle van het plasma natrium via een bloedgas analyse aangewezen, aanvankelijk elk uur. Bij CRRT kan de frequentie worden teruggebracht naar bijvoorbeeld 1x per 2 uur zodra de trend van het plasma natrium duidelijk is en zich binnen de maximale correctiesnelheid bevindt.
CRRT (CVVH)
De in het UMCG gebruikte CRRT-vloeistoffen hebben allen een natriumconcentratie van 140 mmol/l. Door toediening van glucose 5% via een perifeer infuus kan ‘netto’ een lagere natriumconcentratie van de CRRT-vloeistof worden bereikt omdat de toediening van glucose 5% beschouwd kan worden als additionele post-filter substitutie. We kiezen daarbij voor CVVH (en dus geen CVVHDF) omdat de ‘netto’ natrium-concentratie met CVVH beter te voorspellen is en de correctie met CVVH (alleen convectie) langzamer gaat dan met CVVHDF (convectie en diffusie). De glucose 5% vloeistof wordt via een apart infuus (dus niet via het CVVH-circuit) toegediend.
De onderstaande (tabel 2) geeft een leidraad voor de keuze van de ‘uiteindelijke natriumconcentratie’ van de gecombineerde substitutievloeistof en glucose 5% toediening. De ‘uiteindelijke natriumconcentratie dient ongeveer elke 12 tot 24 uur te worden aangepast aan de actuele plasma natriumconcentratie en aan de gewenste snelheid van de verandering van de plasma natriumconcentratie. Tabel 3 geeft voor 3 gewichtscategorieën aan welke flow rate van het perifere glucose 5% infuus nodig is om een ‘uiteindelijke natriumconcentratie’ van 135, 130, 125, 120 en 115 mmol/l te verkrijgen.
Tabel 2. Leidraad voor keuze van de ‘uiteindelijke natriumconcentratie’ van de substitutievloeistof.
Plasma natriumconcentratie |
‘uiteindelijke’ natriumconcentratie van de substitutievloeistof. |
105 – 111 mmol/l |
115 mmol/l |
112 – 116 mmol/l |
120 mmol/l |
117 – 121 mmol/l |
125 mmol/l |
121 – 126 mmol/l |
130 mmol/l |
127 – 131 mmol/l |
135 mmol/l |
De benodigde toedieningssnelheid van glucose 5% kan worden afgeleid uit onderstaande tabel, waarvan de waarden zijn berekend met een formule naar analogie van de beschrijving door Yessayan1. In tabel 3 zijn voor 3 gewichtscategorieën en – binnen elke gewichtscategorie – voor 5 ‘uiteindelijke’ natriumconcentraties de flow rate van de CRRT-vloeistof met een natriumconcentratie van 140 mmol/l en de flow rate van de glucose 5% oplossing weergegeven.
Het is belangrijk dat het toegediende volume van de glucose 5% oplossing extra wordt geultrafiltreerd met CRRT om overvulling te voorkomen! Bij toediening via een apart infuus ‘weet’ de apparatuur namelijk niet dat dit volume wordt toegediend.
Voor de toediening van glucose 5% worden infuuszakken van 250 ml gebruikt. Hierdoor is de kans kleiner dat bij het afkoppelen/ sneuvelen van de CRRT (CVVH) het glucose 5% infuus lang doorloopt.
Tabel 3. Instellingen voor verkrijgen van een specifieke ‘uiteindelijke natriumconcentratie’ van de substitutievloeistof (door gebruik van de combinatie van pre/post-dilutievloeistof en glucose 5%).
Lichaams-gewicht (kg) |
Bloedflow (ml/min) |
CVVH-flow van pre en/of post-dilutievloeistof met een [Na+] van 140 mmol/l |
Gewenste ‘uiteindelijke’ Na+ van de substitutievloeistof mmol/l |
Flow rate glucose 5% via een perifeer infuus |
<57 |
180 |
1500 ml/uur |
115 |
326 ml/uur |
120 |
250 ml/uur |
|||
125 |
180 ml/uur |
|||
130 |
116 ml/uur |
|||
135 |
56 ml/uur |
|||
|
|
|
|
|
57 tot 71 |
200 |
2000 ml/uur |
115 |
435 ml/uur |
120 |
333 ml/uur |
|||
125 |
240 ml/uur |
|||
130 |
154 ml/uur |
|||
135 |
74 ml/uur |
|||
|
|
|
|
|
71 tot 86 |
200 |
2400 ml/uur |
115 |
522 ml/uur |
120 |
400 ml/uur |
|||
125 |
288 ml/uur |
|||
130 |
185 ml/uur |
|||
|
|
|
135 |
89 ml/uur |
Bij een hoger lichaamsgewicht worden de instellingen voor een gewicht van 71 tot 86 kg aangehouden.
LET OP:
Hemodialyse
Bij intemitterende hemodialyse kan de de natrium-concentratie van het dialysaat in het algemeen niet lager ingesteld worden dan 130 mmol/l. Dit betekent dat het bloed na de kunstnier een natriumconcentratie van praktisch 130 mmol/l zal hebben.
Om de snelheid van correctie van de hyponatriëmie te beperken, zijn er 2 opties die in combinatie kunnen worden toegepast:
Referentie
Yessayan 201618
Fosfaatsuppletie bij intensieve dialyse
Gebaseerd op protocollen Diapriva (Brigit van Jaarsveld), Dianet (Joost Bijlsma) en Radboudumc (Henk van Hamersvelt)
Toevoeging van fosfaat aan dialysevloeistof
Toevoeging fosfaat bij gebruik van Colex ® clysma aan concentraattank
Colex clysma bevat per ml:
Colex clysma bevat dus (afgerond) 1 mmol/ml fosfaat, dus in clysma van 133 ml (afgerond) 130 mmol fosfaat
Doel: fosfaatconcentratie in dialysevloeistof van 0.20-0.40 mmol/l
Hoeveelheid afhankelijk van verdunning concentraat (1:34 of 1:45)
Bij verdunning 1:34
Bij verdunning 1:45
Toevoeging fosfaat bij gebruik van Glycophos ® aan concentraat
Glycophos (geregistreerd voor toevoeging aan TPV) plastic ampullen 20 ml, bevat natriumglycerofosfaat
Glycophos bevat per ml:
Doel: PO4 concentratie in dialysevloeistof verhogen
Hoeveelheid afhankelijk van verdunning concentraat (1:34 of 1:45)
Bij verdunning 1:34
Bij verdunning 1:45
Glycophos toevoeging geeft tevens verhoging Na in dialysevloeistof van 0.47- 0.94 mmol/L en zal leiden tot transport van 40-80 mmol glycerol naar bloedbaan bij hemodialysesessie van 4 uur met dialysaatflow van 750 ml/min. Glycerol is in verleden zonder problemen als osmotisch actieve stof in veel hogere dosering van 400 mmol tijdens hemodialyse gebruikt bij patiënten met acute hersenschade.89
Toevoeging fosfaat intraveneus bij (nachtelijke) centrumdialyse
Glycophos (geregistreerd voor toevoeging aan TPV) plastic ampullen 20 ml, bevat natriumglycerofosfaat
Glycophos bevat per ml:
Doel: PO4 concentratie in serum postdialyse verhogen
Gebruikelijk startdosering 40 mmol fosfaat per dialyse.
40 ml (2 ampullen = 40 mmol) verdunnen met 60 ml NaCl 0,9% geeft een oplossing van 100 ml waarin 40 mmol fosfaat (0.4 mmol/ml).
Infuus snelheid tijdens dialyse van deze oplossing:
B-Bic bloed bicarbonaat concentratie in mmol/L
B-Ca bloed calcium concentratie in mmol/L
B-Mg bloed magnesium concentratie in mmol/L
B-Na bloed natrium concentratie mmol/L
B-K bloed kaliumconcentratie in mmol/L
B-P bloed fosfaat concentratie in mmol/L
CKD chronic kidney disease
CRRT continuous renal replacement therapy
D-Bic dialysevloeistof bicarbonaat concentratie in mmol/L
D-Ca dialysevloeistof calcium concentratiein mmol/L
D-gluc dialysevloeistof glucose concentratie in mmol/L
D-Mg dialysevloeistof magnesium concentratie in mmol/L
D-Na dialysevloeistof natrium concentratie in mmol/L
D-K dialysevloeistof kaliumconcentratiein mmol/L
DOPPS Dialysis Outcomes and Practice Patterns Study
ERBP European Renal Best Practice
HD hemodialyse
HDF hemodiafiltratie
KDIGO Kidney Disease Improving Global Outcomes
KDOQI Kidney Disease Quality Initiatives
MBD Mineral Bone Disease
NFN Nederlandse Federatie voor Nefrologie
NHD nachtelijke hemodialyse
n-PCR normalized protein catabolic rate
RCT randomized controlled trial
© 2022. Alle rechten voorbehouden
Leden van de richtlijnencommissie NFN
Na de gebruikelijke geldigheidsduur van 5 jaar zal worden beoordeeld of de richtlijn moet worden herzien. Indien zich eerder nieuwe ontwikkelingen voordoen die aanpassing noodzakelijk maken, zal het tijdstip van herziening worden vervroegd.